Bedelaars in Roemenië
Wie in Roemenië een bedelaar een paar lei wil toestoppen, moet dat stiekem doen. Reisleider Stefan wil er niks van weten en steekt er, als het even kan, een stokje voor. Wat hem betreft heeft niemand in zijn land reden om de hand letterlijk op te houden.
Stefan kan het weten, want is op en top Roemeens en weet in redelijk Engels het gezelschap van twintig Nederlandse en Vlaamse toeristen alles te vertellen over ‘het Romaanse eiland in een zee van Slavische talen’. In de bus gaan foto’s rond van de executie van Nicolae en Elena Ceaușescu, wandelend door steden gaat het over katholieke, orthodox-katholieke en lutherse kerken en rijdend door dorpen verhaalt hij van allerlei minderheden en dat die minderheden toch maar vooral Roemeens moeten zijn. Hongaarse vlaggen aan gevels van huizen zijn voor Stefan een crime en dat Roma (‘gipsy’s’) uit steden zijn gedeporteerd – het is helemaal terecht. ‘Want zigeuners zijn slecht voor het imago van de steden.’
We zijn in Brasov, met een kwart miljoen inwoners een van de grootste steden van Roemenië en geboortestad van Peter Maffay. De stad is tegen de zuidkant van de Karpaten geplakt en is vooral bekend vanwege de gotische Zwarte Kerk. Erg zwart is de kerk niet en sowieso niet veel zwarter dan veel andere kerken die door luchtvervuiling zijn aangetast. De bijnaam verwijst volgens Stefan naar een brand aan het einde van de zeventiende eeuw.
Als ik de kerk verlaat, houdt een kromgetrokken hoogbejaarde vrouw haar hand op. Eerder die dag deed ik al een poging om een bedelaar, omgerekend naar Nederlandse munt, een euro cadeau te doen – Stefan greep toen luid ‘No! No!’ roepend in. ‘Geef bedelaars geen geld! Dan komen ze terug!’
En dus kijk ik nu schielijk naar links en rechts. Geen Stefan te zien. Alsof het een geniepige transactie van gegevens tussen geheim agenten betreft, geef ik de vrouw twee briefjes van één lei. Samen bijna 40 eurocent.
Stefan vertelde eerder hoe moedige studenten eind jaren tachtig het lef hadden om het op te nemen tegen de communistische dictator. Hoe honderden daarbij om het leven kwamen en hoe het volk man en vrouw Ceaușescu uiteindelijk letterlijk op de knieën kreeg. Ik besluit dat ik bijna net zo’n held ben als die moedige Roemenen die op 20 december 1989 tijdens een massabijeenkomst in Boekarest het aftreden van Ceaușescu eisten. Zij tartten hun dictator, ik onze reisleider.
Een van de reisgenoten gaat nog een stap verder. Hij waagt het om zich laatdunkend uit te laten over een lunch die we op het platteland krijgen aangeboden. Dat het alweer polenta (aardappelpuree zonder aardappels) was en alweer Roemeense kippensoep en alweer droge cakejes als toetje. Dat valt niet goed bij Stefan.
De wraak is zuur. ‘We zouden morgen om acht uur ontbijten’, zegt Stefan die avond, ‘maar de plannen zijn gewijzigd. Half acht wordt het.’ Ik besluit dat het verzet niettemin de moeite waard was. Dat wie voor tirannen zwicht meer verliest dan lijf en goed. Dat dan het licht dooft en bedelaars het nakijken hebben.