Je ziet niet wie er niet is
Het is alweer ruim twee maanden geleden dat mijn vrouw en ik jarig waren (zij de achtste januari en ik de tiende), maar deze zaterdagavond mogen we alsnog een verjaarscadeau uitpakken. Figuurlijk dan.
Eén van onze kinderen brengt ons in zijn auto naar een restaurant met een Michelinster. Er komen een stuk of acht gangen voorbij. Bij elke gang een verhaal en bij elk glas wijn een nog langer verhaal. ‘Ja, het ziet er uit als rosé, maar dat is deze Bulgaar niet hoor. Nee, nee. Want…’
Mijn vrouw en ik genieten en voelen ons tegelijkertijd wat ongemakkelijk bij zo veel chique. Ik besluit mezelf de rol aan te meten van iemand die zo’n etentje de gewoonste zaak van de wereld vindt. Dat wij Het Soort Mensen Zijn Dat Naar Dit Soort Restaurants Gaat.
En dus overweeg ik even een punt te maken van een piepklein zwart puntje, drijvend op mijn rode wijn. Is het kurk? En moet ik nu, zogenaamd zelfbewust, de lat net zo hoog leggen als de medewerkers van dit soort restaurant doen? Dat ik de sommelier ter verantwoording roep en dan iets zeg als: ‘Vrind, kijk eens. Zie je wat ik zie? Kurk!’ En dat die sommelier dan vertelt dat hij bij ons tafeltje toch echt de schroefdop van de fles draaide.
Ik vertel mijn vrouw over het zwarte spikkeltje en heb daar meteen spijt van. ‘Ga je er wat van zeggen?’, wil ze weten. Ik zeg ja en denk nee.
‘Misschien is het geen kurk.’
– ‘Wat dan wel?’ Ik neem een slok. En nog een. Kijk in het glas. ‘Het is al weg. Opgedronken. Kan er nu niets meer van zeggen. Helaas. Had het graag gedaan hoor. Durf ik best.’
We vermaken ons prima met smakelijke liflafjes, vochtige handdoekjes, servetten die opnieuw worden opgevouwen als we even naar de wc gaan, broodjes met smeersels, lepels waarvan ik niet weet wat ik er mee moet (‘Is dat om de saus naast de kwartel op te slurpen,?’, vraag ik mijn vrouw) wijnen, watertjes, kaasjes, zoetigheden en koffie. We vertellen elkaar dat we toch maar boffen met onze kinderen en schoondochters, want die spaarden dit avondvullend programma voor ons bij elkaar. Ik zeg dat ik helemaal geen pak aan had hoeven trekken, zoals mijn dochter adviseerde – veel Michelin-ster-eters om ons heen durfden gewoon in spijkerbroek te komen.
Dan pas valt me op dat we zo ongeveer de oudste zijn onder de gasten. Dat zowat iedereen, te oordelen naar hun uiterlijk, zo rond de 35 is. Ik besluit dat het verwende snotapen zijn, rijk geworden van de erfenis van opa, een belegging in iets dat vast destructief voor het milieu of anderszins amoreel is of een qua betaling overschatte baan in het strafrecht.
Ik vraag aan mijn vrouw of de jeugd van tegenwoordig in het geld zwemt. We denken allebei van niet en stellen vast dat we om ons heen zien wie er zijn. En dat we de dertigers niet zien die vanwege een dunnere portemonnee thuis een gebakken ei eten.
Een vader van een van de schoondochters speelt aan het einde van de avond taxi (nogmaals dank) en brengt ons naar huis. Daar zet ik mijn telefoon aan en lees ik dat mijn fractiegenoot (voor wie het nog niet wist: ik ben gemeenteraadslid) tijdens het etentje druk was met al bellend en append onderdak proberen te regelen voor een gezin met een kind van twee – de familie was gesignaleerd in een geparkeerde auto, waar ze probeerden de nacht door te brengen. Die auto stond ongeveer een of twee kilometer van het restaurant.
‘De fractie heeft zich vanavond goed verspreid over het dorp’, tik ik. Ik krijg een duimpje.