Columns > Op de camping

Op de camping

In de jaren zeventig en begin jaren tachtig hadden mijn schoonouders een Vaste Plek. Dat betekende dat ze tegen een vast bedrag het hele jaar door welkom waren op een Brabantse  camping en daar een eigen stek hadden. Die stek was een stacaravan, door mijn schoonvader, in het dagelijks leven timmerman, getransformeerd tot een huis. Huisje. Later kwam er een toercaravan bij. Die was voor de vriendjes van zijn dochters.

‘De kleine caravan is de boys home. Niet de stacaravan. De kleine dus. Boys home.’ Hij overhoorde me daarna nog regelmatig. ‘Wat is dat?’

Boys home!’

– ‘Juist.’

Mijn schoonvader is al dertig jaar dood en mijn schoonmoeder was al veertig jaar niet meer op die camping geweest. Tot afgelopen zondag.

Of het haar leuk leek om er een kijkje te nemen. Jazeker, leek haar dat leuk.

 

Schoonmoeder en haar rollator hielden om de paar meter stil. Om te vertellen dat het binnenbad nieuw is en het buitenbad er toen al was. En dat daar waar nu twee alpaca’s stonden te niksen de plek van ‘die familie uit Waalwijk’ was. Of Loon op Zand. En hoe ze ook alweer heetten.

Zo kwamen we bij het straatje waar ooit de stacaravan en de boys home stonden. Alles was anders dan toen, stelde schoonmoeder vast.

Vanachter een tentdoekscherm kwam een man. Van welke familie we waren. En dat hij er toen, een halve eeuw geleden, al was en er nog altijd is. Er werden achternamen uitgewisseld. Blikken van herkenning.

Je bent oud geworden, zag ik de man en mijn schoonmoeder denken.

Wijzend naar plekken en veldjes en straten werden de familienamen van weleer doorgenomen. En wie er nog leefde. Een zoon kwam erbij. Toen een kind, nu 53. Hij had nog jarenlang op de camping gewerkt. Wisten we dat niet? Nee, dat wisten we niet. In een poging mee te doen aan het gesprek, gooide ik er beroepen in. ‘Er was toch ook een slager?’ Vingers van schoonmoeder en de vader van de 53-jarige wezen verschillende kanten op.

‘En een kapper’, zei ik.

– ‘Dat was ik.’

‘Ik herinner me een man met krullen.’

– ‘Ik heb nooit krullen gehad.’

We liepen verder. Toen we buiten gehoorsafstand van de vader van de 53-jarige waren, zei mijn schoonmoeder: ‘Er waren twee kappers. Hij dus en een ander. Concurrenten. Konden mekaar niet uitstaan. Maar die ander is dood, geloof ik.’

 

Bij het verlaten van de camping zag ik pas het bordje dat bezoekers entree moeten betalen. Mijn schoonmoeder haalde haar schouders op. ‘Moest toen ook al en deed toen ook al niemand.’